Hoewel er op basis van wetenschappelijk onderzoek de inzichten over ontwormen bij paarden veranderen, blijkt vaak dat deze nieuwe inzichten nog niet in de praktijk worden gebracht. Ondanks dat informatie via de moderne (social) media sneller verspreid kan worden en er veel online bronnen beschikbaar zijn, blijken vele paardeneigenaren vast te houden aan de oude opvattingen en gewoonten. Daarnaast kan het juist ook een nadeel zijn dat er veel online bronnen beschikbaar zijn, want hoe kun je beoordelen of een bron betrouwbaar is? Vraag 10 mensen in je omgeving hoe ze omgaan met ontwormen en je krijgt 10 antwoorden en zo is het op het internet ook. Wie een snelle zoekopdracht naar ontwormen doet op bijvoorbeeld Bokt.nl, komt pagina’s vol meningen en ervaringen tegen. Helaas blijken die in de meeste gevallen gebaseerd op onvoldoende kennis en verkeerd gebruik van de beschikbare instrumenten op het gebied van wormmanagement.
Tijd om de belangrijkste onwaarheden over wormmanagement bij paarden eens op een rijtje te zetten.
Dit artikel is gebaseerd op de kennis en ervaring van verschillende experts; Lydia Gray, DVM, MA, SmartPak; Hoyt Cheramie, DVM, DACVS, Merial Ltd; Tom Kennedy, Farnam Companies en Kenton Morgan, DVM, Zoetis.
Mythe 1: Paarden moeten het hele jaar door regelmatig blind ontwormd worden
In de jaren ’60 (inmiddels dus ruim 50 jaar geleden!) werd geadviseerd om paarden iedere 8 weken te ontwormen, en steeds te wisselen van wormkuur (werkzame stof). Deze adviezen waren gebaseerd op de bestrijding van hoofdzakelijk de grote bloedworm. De grote bloedworm is een zeer schadelijke parasiet voor paarden en menig paard is hier aan overleden. Deze vorm van bestrijding is zeer effectief geweest, want de grote bloedworm is tegenwoordig zeer zeldzaam en komt in Nederland eigenlijk nauwelijks meer voor. In plaats daarvan hebben wij tegenwoordig vooral te maken met de kleine bloedworm. In tegenstelling tot de grote bloedworm die een levenscyclus heeft van ongeveer 1 jaar, heeft de kleine bloedworm een levenscyclus van (afhankelijk van de omstandigheden) minimaal 6 weken. Op zich is de frequentie van 8 weken dus helemaal geen rare.
Doordat in de afgelopen decennia steeds meer resistentie is opgetreden, wordt afgeredan om op basis van dit 50 jaar oude schema te ontwormen. In plaats daarvan zou er ontwormd moeten worden op basis van mestonderzoek, zodat ontwormd kan worden als dat nodig is en tegen de aangetroffen wormsoort. Daarmee wordt resistentie zoveel mogelijk afgeremd.
Daarnaast is het belangrijk om in het wormmanagement uit te gaan van de specifieke regio waar de paarden worden gehouden, de individuele weerstand en gevoeligheid voor worminfecties van het paard en de risico’s die het paard loopt op worminfecties. Er is geen “one size fits all” aanpak die voor alle paarden geldt. Omdat al deze factoren van belang zijn, is ontwormen op basis van de kalender echt niet meer van deze tijd.
Volgens Kennedy is dat logisch;”de parasieten van het paard zijn lokaal, dus het wormmanagement moet afgestemd worden op de leeftijd van het paard, potentieel risico op infecties, de klimaatomstandigheden en de tijd van het jaar.
Jongere dieren hebben zullen over het algemeen vaker ontwormd moeten worden dan oudere dieren, vanwege het simpele feit dat zij hun weerstand nog op moeten bouwen omdat zij daarmee veel meer risico lopen op een worminfectie. In Zuid Europa is het risico op een worminfectie tijdens een hete zomer veel minder groot dan in het gematigde deel van Europa.
Voor paardeneigenaren die al decennialang gewend zijn om iedere paar maanden een wormkuur te geven, zal het moeilijk zijn om te accepteren dat het paard dat eigenlijk niet nodig heeft en het paard dus eigenlijk onnodig bloot wordt gesteld aan de wormkuren.
Mythe 2: Het doel van het wormmanagement is een wormvrij paard
Het doel van wormmanagent is niet om een wormvrij paard te hebben, maar om een worminfectie onder controle te houden. Dat betekent dat er ontwormd moet worden wanneer dat nodig is, zodat ook het risico op herinfecties verlaagd kan worden.
“Paarden hebben altijd al wormen” Aldus Cheramie. “De grootste mythe is dat paarden wormvrij zouden moeten zijn. Dat is niet haalbaar, en door dat doel na te streven in de afgelopen decennia, hebben wij resistentieproblemen veroorzaakt, waardoor de beschikbare wormmiddelen minder effectief zijn. In plaats daarvan moeten wij streven naar een gezond paard, en tegelijkertijd de wormmiddelen die wij tot onze beschikking hebben zo lang mogelijk beschikbaar zien te houden.”
Dit streven kan alleen behaald worden door regelmatig mestonderzoek te doen. Alleen dan wordt inzicht verkregen in de natuurlijke weerstand en individuele gevoeligheid voor worminfecties van het paard. Op die manier krijgt het paard zelf de kans om de worminfectie te bestrijden, maar kan toch op tijd ingegrepen worden als dat nodig is.
Mythe 3: Gericht ontwormen op basis van mestonderzoek is ingewikkeld en teveel werk
Mestonderzoek is de basis van modern wormmanagement. Met behulp van mestonderzoek kan onderscheid gemaakt worden tussen lage ei-uitscheiders en hoge ei-uitscheiders. Met dat inzicht, kan voor ieder paard een op maat gemaakt wormmanagement worden toegepast; voor de lage ei-uitscheiders iets minder frequent mestonderzoek en waarschijnlijk ook minder vaak ontwormen en voor de hoge ei-uitscheiders frequenter mestonderzoek en zeer waarschijnlijk wat vaker ingrijpen met wormmiddelen.
“Op die manier is gericht ontwormen op basis van mestonderzoek eigenlijk minder werk, goedkoper en zeker effectiever,” aldus Gray. “De eerste stap is een mestonderzoek (laten) doen bij het paard. Als de uitslag lager is dan EPG 200, is het paard waarschijnlijk een lage ei-uitscheider en zal 1 a 2 keer per jaar een wormkuur afdoende zijn. Wanneer de EPG boven de 500 komt, is het paard waarschijnlijk een hoge ei-uitscheider en zal het waarschijnlijk vaker ontwormd moeten worden tijdens het weideseizoen.” Neem altijd contact op met de dierenarts om te overleggen over gerichte ontworming.
Het regelmatig uitvoeren van mestonderzoek is een waardevol instrument om te controleren of het wormmanagement van het paard nog voldoende effectief is. Op basis van de uitkomsten van het mestonderzoek kan gekeken worden of de preventieve maatregelen voldoende effectief zijn. Het is wel belangrijk om de resultaten van mestonderzoek op een juiste manier te interpreteren.
Mythe 4: Het mestonderzoek van mijn paard is altijd schoon, dus ik hoef nooit te ontwormen
“Als er tijdens mestonderzoek geen wormeitjes worden gevonden, dan betekent dat niet dat het paard geen parasieten heeft,” zegt Gray. Het kan nog steeds zo zijn dat het paard wel parasieten heeft, maar dat deze op het moment van het mestonderzoek geen eitjes leggen.
Ondanks dat zeggen parasitologen dat mestonderzoek waardevolle informatie geeft. Ook wanneer de resultaten van het mestonderzoek negatief zijn, kan het toch verstandig zijn het paard minimaal te ontwormen. Er zijn immers parasieten, zoals de horzellarve, die met mestonderzoek niet zijn aan te tonen, maar waarvoor het toch belangrijk kan zijn hiervoor te ontwormen. Ook hier geldt natuurlijk dat er wel sprake moet zijn van horzels in de omgeving waar het paard leeft. Daarnaast is er de lintworm die onregelmatig eitjes uitscheidt en daardoor niet betrouwbaar aan te tonen is met mestonderzoek. Vanwege de trage levenscyclus (1 jaar) adviseren veel dierenartsen daarom 1 keer per jaar een wormkuur te geven om de lintworm te bestrijden.
Het is belangrijk te realiseren dat, ook al hoeft een wormeitelling niet altijd direct overeen te komen met de omvang van een worminfectie, mestonderzoek nog steeds het beste instrument is om het risico op worminfecties vast te stellen en een behandeling te bepalen.
Mythe 5: Iedere 2 maanden ontwormen met verschillende middelen is de beste bescherming tegen parasieten
In de jaren ’60 werd geadviseerd om bij het ontwormen te wisselen tussen 3 verschillende typen werkzame stof (bezimidazolen, zoals fenbendazole, pyrantel en macrocyclische lactonen zoals ivermectine en moxidectine). Er is in in al die jaren veel resistentie ontstaan tegen de benzimidazolen en in mindere mate tegen pyrantel en er zijn al tekenen van toenemende resistentie tegen ivermectine/moxidectine.
Uit de ervaringen die hiermee zijn opgedaan, hebben wij geleerd dat deze manier van ontwormen de opkomst van resistentie niet vertraagde zoals gedacht werd,” aldus Gray. “Het is belangrijk om er voor te zorgen dat de wormkuur die gegeven wordt effectief is. Door een zogeheten WormEi Reductie Test (WERT of FECRT) te doen, kan gecontroleerd worden of dat zo is. Deze test wordt 2 weken na de toegediende wormkuur gedaan door nogmaals mestonderzoek te doen.De resultaten van het mestonderzoek vóór en ná de wormkuur worden dan met elkaar vergeleken. Je hoopt dan een afname te zien van de infectie met 90 tot 95%, als het minder is dan dat, dan is er mogelijk sprake van resistentie.“
Door de effectiviteit van de wormkuur te testen (met behulp van de WERT), kun je achterhalen welke wormkuur het beste werkt voor het paard,” zegt Kennedy. “Als de toegediende wormkuur effectief is en correct is ingezet, dan kan deze gebruikt blijven worden.” Neem altijd contact op met de dierenarts als er mogelijk ontwormd moet worden.
Het testen van de effecitiviteit moet altijd gedaan worden op een groep paarden; het is geen diagnose van een individuele paard.
Mythe 6: Voor de beste bescherming moeten alle paarden op dezelfde dag en met hetzelfde middel ontwormd worden
Het meest effectieve wormmanagement is gebaseerd op een specifieke groep paarden die onder gezamenlijke omstandigheden worden gehouden. Het middel dat gebruikt wordt, hangt af van de timing en het type paard dat ontwormd moet worden.
Denk aan het ontwormen van veulens; hier wordt anders mee omgegaan dan met volwassen paarden. Veulens zijn bijvoorbeeld gevoeliger voor spoelwormen en worden gedurende het eerste jaar op advies van de dierenarts geregeld ontwormd tegen spoelworm.
Het is belangrijk om samen met de eigen dierenarts een wormmanagement plan op te zetten, omdat de deze de paarden en hun omstandigheden kent en dus een goede inschatting kan maken van de risico’s die de paarden lopen en op basis daarvan een goed wormbestrijdingsadvies op kan stellen. Als er op structurele basis mestonderzoek wordt uitgevoerd in combinatie met door de dierenarts geadviseerde wormkuren gedurende het jaar, kun je er op vertrouwen dat eventuele worminfecties onder controle zijn en dat het risico op de kans op bijvoorbeeld koliek en koliek als gevolg van worminfecties omlaag gaat.
Mythe 7: Mijn paard komt nooit op vreemd terrein, dus ik hoef mij geen zorgen te maken over wormen
Het is goed om te realiseren dat paarden zichzelf opnieuw kunnen besmetten met de parasieten die zij met zich mee dragen. “Zelfs als je maar één paard hebt dat nooit op vreemd terrein komt, kan er toch sprake zijn van een worminfectie wanneer de parasieten die het paard met zich meedraagt eitjes leggen, die vervolgens op de weide terecht komen waar het paard de eitjes/larven vervolgens weer binnenkrijgt met het grazen,” aldus Gray.
Het is altijd verstandig om preventieve maatregelen te nemen om de infectiedruk op de weide zo laag mogelijk te houden. Denk hierbij aan mest verwijderen uit de weide, goed weidebeheer, etc. Door dergelijke maatregelen wordt de wormcyclus zoveel mogelijk doorbroken en wordt de kans op een herinfectie kleiner.
Mythe 8: Mestonderzoek is het enige instrument waarmee ik mijn paard kan beschermen tegen worminfecties
“De kans op het oplopen van een worminfectie hangt af van de omgevingsfactoren,”zegt Cheramie. “Een bloedworminfectie loopt het paard hoofdzakelijk op de weide op.” Mestonderzoek is de basis van verantwoord wormmanagement. Het helpt met het verkrijgen van inzicht in de natuurlijke weerstand en individuele gevoelgheid van paarden voor worminfecties. En het geeft een beeld van wat er op de weide terecht komt.
Naast mestonderzoek zijn er echter nog veel maatregelen die effectief kunnen zijn om worminfecties zoveel mogelijk te voorkomen. Het gaat hierbij om preventieve maatregelen zoals mest uit de weide halen, de weide bloten, slepen, hooien en goed weidemanagement. Wanneer paarden te lang op een stuk weide staan en de hoeveelheid gras opraakt, zullen ze moeten grazen op de plaatsen waar mest ligt en juist daar is het risico op infecties het grootst.
Daarnaast is het belangrijk om bewust bezig te zijn met het wormmanagement. En dat begint al bij de stal. Als je de paarden niet aan huis hebt, dan ben je afhankelijk van hoe er op stal omgegaan wordt met het wormmanagement.
De bloedwormeitjes komen met de mest op de weide terecht en vanuit de eitjes ontwikkelen zich vervolgens larven die in het gras kruipen zodat ze weer opgenomen worden door het paard tijdens het grazen. In het wild zullen paarden altijd zoveel mogelijk vermijden om te grazen in de buurt van mest, maar dat is helaas niet altijd mogelijk in de weides waar veel paarden in worden gehouden. Wanneer paarden op stal en/of in paddocks worden gehouden, is het risico op een worminfectie lager. Recent onderzoek heeft wel aangetoond dat ook de stal een belangrijke bron van worminfecties kan zijn. Het gaat dan hoofdzakelijk om potstallen, of stallen die niet iedere week worden leeggehaald en waar de mestballen en natte plekken niet dagelijks worden verwijderd.
Ook voor worminfecties in een paardenkudde gaat de 80/20 regel op. “Normaal gesproken zul je zien dat in een kudde zo ongeveer 80% van de infectiedruk bij 20% van de paarden zit,” zegt Morgan. “Hoge ei-uitscheiders zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de overdracht van worminfecties.”
Doordat deze hoge ei-uitscheiders meer wormeitjes uitscheiden met de mest, zijn zij degenen die de weide vervuilen. Deze hoge ei-uitscheiders uit de weide houden kan de infectiedruk op de weide significant verlagen.